Na mijn veel te afwachtende houding, ben ik nu zo resoluut als maar kan. Slapen doen we ’s nachts (zou je denken). Nu gaan we een kind krijgen. Laten we wel wezen, ik heb al vier centimeter ontsluiting en dat met weeën om de -gemiddeld- tien minuten. Zo hou ik het nog wel even vol. “Breek die vliezen maar”, zeg ik tegen de verloskundige.
“Ik wil je er op wijzen dat het breken van de vliezen niets hoeft te doen hoor, het kan zo maar nog een paar uur duren”. Nou, dat zien we dan wel weer. Zo gezegd, zo gedaan en in een split second zijn mijn vliezen gebroken. Niets van gevoeld. Nu maar afwachten. De verloskundige trekt de deur achter zich dicht. We wonen in Amsterdam, face it, grote kans dat je niet de enige bent die aan het bevallen is. Ik sta op en hijs mezelf in een joggingbroek, werp nog een blik in de spiegel en kijk nog even om me heen. Maxicosi, check. Vluchtkoffer, check.
In de weken voor de bevalling, je weet wel, toen ik er nog naar uit keek, kocht ik een ‘bevalpyjama’. Zo’n kek lang nachthemd, zwart met polkadots. Ik vroeg dito warme wollen sokken voor kerst en had dat samen met een guitig badjasje in mijn vluchtkoffer gedaan. Ik ging bevallen, en wel in stijl. Mascara op de goede plek, benen nog even snel door de wasstraat gehaald, ik was er helemaal klaar voor. Ook mini-me kwam niks te kort. Schattige setjes kleding, aandoenlijke mutsjes, een knuffeltje en zelfs aan het Prenatal teddyberenpak ontbrak het mijn winterbaby niet.
Als ik in gedachten wegdroom over het snoetje van mijn kleine man, word ik bruut gestoord door weer zo’n pijnscheut. Waarom voel ik dit in mijn rug? Waar zijn die buikkrampen die iedereen me beloofd heeft? Ik leg de timer op de keukentafel en druk op start. Adem in, adem uit. Ik hang onhandig over de barkruk heen en hoop dat dit niet heel lang gaat duren. Ik denk van alles, maar praat niet hardop. Mijn vriend heeft uitzicht op een soort van zombie die vertrokken is naar een eigen wereld. Een wereld die bestaat uit rugpijn en een timer-app. Na vijftig seconden druk ik op stop. Ik kom langzaam uit mijn bubbel en wil een glaasje water pakken. Het aanrecht red ik niet. Nog een wee, en nog één. Ik krijg geen tijd om de timer aan en uit te zetten. Er zit gemiddeld dertig seconden tussen de weeën. Ineens kan ik praten. “Bel de verloskundige op, ze moet nu terugkomen”, zeg ik rustig tegen mijn vriend.
Als mijn steun en toeverlaat weer bij ons binnen stapt loop ik apathisch rondjes door de huiskamer. Praten lukt niet tijdens een wee en de pijn wegpuffen blijkt een onmogelijke opgave (gelukkig heb ik geen zwangerschapscursus gevolgd, dat was geld verspilling geweest). De verloskundige is verbaasd dat ik zo rustig ben. Op basis van mijn geboorteplan kiest ze voor een ziekenhuis. Het ziekenhuis van mijn voorkeur bleek niet genoeg personeel te hebben. Ik hoor haar zeggen dat ik voor de verdoving van mijn keuze naar Amsterdam West zou moeten. Het kan me niet schelen, als ik maar naar het ziekenhuis kan.
Zo rond week 34 van mijn zwangerschap werd er gevraagd om een geboorteplan op te stellen. Waar wilde ik bevallen? Niet thuis, dat wist ik. Ik voelde me prettiger bij de gedachte aan een ziekenhuis, met mensen die weten wat ze doen. Zo realistisch als ik ben, had ik natuurlijk elk scenario al uitgedacht en ik zag mijzelf al met complicaties in een ambulance liggen die dwars door Amsterdam door een meter sneeuw naar het ziekenhuis moest ploegen. Nee, laat mij dan maar alvast in het ziekenhuis zijn. Just in case. Verdoving wilde ik niet, tenminste, ik wilde het proberen zonder. Dat deed mijn moeder ook, dan kan ik dat ook best. Als ik dan toch moest kiezen, dan een pompje remifentanil. Iemand die al flauwvalt bij de gedachte aan bloedprikken, moet je geen epiduraal geven.
Mijn kamer in het bevalcentrum van het Sint Lukas Andreas ziekenhuis in Amsterdam was bijna klaar. Ik kon rustig mijn spullen pakken en op mijn gemak naar het ziekenhuis. Zo gezegd zo gedaan. Het werd de meest comfortabele autorit uit de geschiedenis van de mensheid. Mijn vriend parkeerde de auto op de nier-dialyse parkeerplaats pal voor de deur. Ik zeurde nog dat hij daar niet mocht parkeren, maar las het ‘begin nou niet’ gezicht van mijn vriend en hield gauw mijn mond. De bevalkamer had meer weg van een drie sterren hotel dan van een ziekenhuis. Een groot dubbel bed, een bank, een gigantisch bad en een butler, de kraamverzorgster van dienst. Terwijl zij zich druk maakte over de verzorging van een hapje en een drankje hing ik hulpeloos over de rand van het bed. “Wat moet ik doen als ik pijnstilling wil?” zuchtte ik tussen de weeen door. -“Dat kan hier niet”, zei de gezellige kraamdame, “trouwens, we gaan hier voor de oerkracht! Wil je wat vanillevla?”.
Ik besloot onder de douche te gaan staan. Warm water had me thuis steeds goed gedaan. Ik had twee mensen nodig om mij en mijn zeventien bonuskilo’s het trapje over de rand van het gigantische bad heen te helpen. In bad zitten hoefde niet, als ik maar wat warm water over mijn rug had. Tien minuten later stond het water tot aan mijn kin en hing ik over de rand van het bad. Mijn moeder was er ook. Mijn vriend vroeg af en toe of ik wat wilde hebben. Het enige wat ik dacht; ben stil en laat mij met rust. In mijn eigen wereld probeerde ik zo goed en zo kwaad als het kon mijn weeënstorm op te vangen. Mijn rug en mijn benen, dit had ik nog nooit gevoeld.
Hoe heb ik hier zin in kunnen hebben? Ik vind dit helemaal niet leuk. Ik ben trouwens ook moe. Duurt het nog lang? Waar is de verloskundige?
Na een eeuwigheid in dat bevalbad (2 uur), kreeg ik hernieuwde moed. Na zoveel weeën moest ik wel beloond worden met een behoorlijke ontsluiting. Vijf centimeter. Hallelujah, ik was in drie uur tijd een hele centimeter opgeschoten. Eén! Volgens mijn vriend verdween het leven uit mijn ogen en langzaam zakte ik achterover het water in. Echt? Is dit wat mijn lijf gaat doen? Daar ben ik dan mooi klaar mee. Even vind ik mezelf heel zielig. Ik besluit dat ik nu accuut naar de medische afdeling wil. Ik wil pijnstilling. Wat een onzin die oerkracht. Mijn oerkracht regeerde al drie dagen. Mijn oerkracht is op.